De Curieuze Globe

Denkt u zich eens in: Een vader zou zijn kind, dat nog geen onderwijs genoten heeft, op de volgende manier „duidelijk” kunnen maken dat de aarde rond is. Tegen beter weten in zegt hij: „Kijk.....van die kant komen de wolken achter de aardbol vandaan, ze drijven in een boog over ons heen en aan de andere kant verdwijnen ze weer achter de bol, gaan er onderdoor, om straks het rondje te herhalen”. Het argeloze kind raakt in extase! „Kom”, zegt de vader, „we zullen met de wagen even een rit óm de aardbol maken”. In werkelijkheid echter wordt het een rondrit in Nederland om het IJsselmeer. Ze starten te Hilversum en rijden in de richting Amersfoort. Even later zijn ze op weg naar Zwolle. „We zakken op de bol almaar lager, let maar eens op: de wolken komen snel achter de horizon vandaan, al hoger en hoger”.

Dat deze stijging alleen maar plaats vindt in de gebogen spiegel van het oog, heeft het kind niet door. Het oriënteert zich in de kinderlijke logica enthousiast op het interessante schouwspel en vader krijgt gelijk. „We dalen op de bol nu elke zestien kilometer twintig meter dieper er omheen", zo luidt de suggestie van de vader. Dat op een bol, naarmate de snelheid wordt opgevoerd, het lichaamsgewicht vermindert en men dus minder zwaar in het kussen drukt, schijnt men nog niet op een verend gestoelte te hebben gecontroleerd?

Het gewicht zou zeker afnemen en weer toenemen in de matiging der snelheid. Maar hier gaat het nu niet om, dit is een punt waar we het straks nog wel even over zullen hebben.

In Leeuwarden gearriveerd, zegt de vader: „Thans bevinden we ons aan de onderkant van de aardbol”. Het kind krijgt rimpels op het voorhoofd, maar gelooft het, want vader zegt het, „Loodrecht onder ons ligt Hilversum, dus op de kop". Maar vader, vallen de huizen nu niet van de bol af?” „Nee, kindlief, die zitten in de grond vast”. „]a, maar......valt moeder er dan niet af?” "O nee, de aarde wil niet hebben dat ze er af zal vallen en houdt haar stevig vast”. „Maar, vader, als de aarde het eens vergeet?” „Dat gebeurt niet, de aarde is niet vergeetachtig”. „Hoe onthoudt de aardbol dat zo nauwkeurig, vader?” „Let op: we rijden nu tegen de bol op”. Ze snellen thans over de afsluitdijk naar Noord-Holland. Zo gaan over Amsterdam terug naar Hilversum; in het IJsselmeer was het (voormalige) eiland Urk dus het centrum waar zij in feite omheen toerden. „Heb je het in de gaten?” vraagt de vader. „Toen we vertrokken reden we naar het zuidoosten, en van de tegenovergestelde kant nu komen we vanuit het noordwesten in Hilversum terug. Begrijp je nu dat de aarde een bol is?” „]a, vader”. Het kind kijkt nogmaals aandachtig naar het stolpvormig wolkenbeeld: „ja, vader heeft gelijk, de aarde is een bol”.

Zó nu heeft men, eeuw in, eeuw uit, beweerd dat indertijd de in tegengestelde richting vertrekkende Magelhaens en de Portugezen elkaar nooit meer ontmoet zouden hebben wanneer de aarde plat zou zijn geweest, niettegenstaande het toch elk bekend moet zijn dat de grote oceanen bevaren werden onder nauwkeurige observatie van de zon.

afbeelding 9

De ene expeditie richtte de koers telkens weer naar de rijzende, de andere naar de dalende zon, met de verrassende her ontmoeting van beide expedities ten gevolge. Men kwam toen nog niet tot de conclusie, dat de zon schijnbaar verdwijnt en verschijnt ten gevolge van, en in, de holle oogspiegel. Dit zullen we de oude zeevaarders allerminst euvel duiden, en de twintigste-eeuwers ook niet.

Toch zou ik alle mensen, die menen dat er achter een concrete horizon concrete dingen, zoals schepen, spoortreinen, vliegtuigen, wolken en hemellichamen, kunstsatellieten incluis, dalen en anderzijds verrijzen, wel wakker willen schudden, als ik niet wist dat men doorgaans obstinaat wordt als men gestoord wordt in zijn zoete rust. Ik herinner me een jongen in mijn familie, die op een avond tegen zijn vader zei: „Ik heb vanmiddag van moeder een gebakken vis gehad”, waarop de vader antwoordde: „Pas maar op dat de vis je niet in je buik bijt!” Te middernacht gaf de jongen een luide schreeuw. „Wat is er?” riep de verschrikte vader. „De vis bijt in mijn buik!” „Och jongen, je droomt". „Nee, ik droom niet!” riep de jongen heftig. „Nu, dan droom ik”, antwoordde kalm de vader. Zo nu neem ik tegen elke tegenstander de houding van die vader aan, maar de tegenstand is me tot dusver erg meegevallen.

Schijnbare zonsondergang

We resumeren dat het zien zich, via de hersenen, afspeelt in de geest, en dat we alleen dát zien wat zich projecteert in het materieoog. Hoe simpel dit eigenlijk wel is, men vat het niet gemakkelijk, immers dachten we van kindsbeen af niet verkeerd? Naarmate dus in het schijnbaar naar de aarde gebogen hemelvlak de zon de illusie wekt van een werkelijke daling, hetgeen enkel een verwijdering betekent, wordt, na de ogenschijnlijke verdwijning van de zon, het daglichtbeeld in het materieoog, ten aanschouwe van interno in de camera, het hoofd, toenemend verdicht. Het gehele lichtvolume verdicht en verkleint zich van schemer tot duister. Oudtijds geloofde men dat de zon 's avonds in de zee dook en er in de ochtend weer uit te voorschijn kwam. Deze primitieve gedachte benadert de werkelijkheid méér dan de gedachte als zou de zon zich des nachts achter een aardbol schuil houden.

De projectie van het zonnebeeld lost zich in de avond inderdaad - optisch - in het zeebeeld op. Niet ginds, maar in het mysterieuze oog. In de ochtend ontplooit zich in de oogspiegel boven het einderbeeld successievelijk de dageraad, waarna het zonnebeeld er met een lichtend randje beginnend, volop in te voorschijn treedt, in de gebogen oogspiegel uit het perspectief en dus ogenschijnlijk verrijzend.

afbeelding 10

Let wel: wanneer in onze oogspiegel het zonnebeeld tegen het beeld van de gezichtseinder gehalveerd schijnt en verdwijnt, vangt men in verre landen - op een en hetzelfde plateau - het tegengestelde beeld op, alsof voor hen de zon echt opkomt op het moment dat het voor ons een zonsondergang lijkt te zijn.

U zult wel weten, dat er zeegebieden zijn waar het water zo helder als kristal :is, waar men gemakkelijk tot honderd meter diep de vissen ziet. Wat zou ons nu beletten om hier met de kijker, die de horizon tot op enkele honderden meters heet naderbij te kunnen halen, de ondergaande zon nog waar te kunnen nemen als deze zojuist achter de waterrand verdween? Al zou men dóór de heldere rand van het water nog slechts een rode schim zien, een gebroken gloed, dan zou men toch het onomstotelijk bewijs zien dat de zon echt achter de horizon wegzakte. De vuurbol zou in de ochtend zijn aanwezigheid al verraden vóórdat deze boven de doorzichtige oppervlakte van de zee in zijn volle glans en majesteit verscheen. Hoe belangrijk zou zulk een gebeuren wel zijn. Want op school immers zou de leraar natuurlijk niet verzuimd hebben ons er op attent te maken. Ooit een dergelijk verschijnsel gezien of van gehoord? Ik niet.

Nu kan zelfs een kind de proef op de som nemen of de zon werkelijk onder gaat of niet. Het gaat eerst midden op de dag, als de zon hoog aan de hemel staat, een proef nemen, door met de thermometer de temperatuur op te nemen in de volle zon, om eens te controleren wat er gebeurt zodra er een zware wolk voor de zon schuift. Het zal dan zien dat de temperatuur snel enkele graden daalt. Dit zou men dus een kortstondige zonsondergang aan de hemel kunnen noemen. Een nog beduidender zonsondergang aan de hemel vindt plaats als de maan voor de zon schuift. Dan vindt er, bij een volledige zonsverduistering, een temperatuurdaling plaats van 10 graden binnen een uur.

Welnu: Als nu in plaats van het maantje een achtentwintíg maal grotere aardbol het zonnevermogen zou onderscheppen dan betekent dat toch wel een radicale zonsondergang, nietwaar? Dan moet de temperatuur in het eerste uur na zonsondergang zeker niet minder dan tien graden dalen en vervolgens nog tien graden per uur tot middernacht. De eerste de beste echter die dit met de thermometer kan aantonen beloof ik een globe. Verdiend? Dat dácht u!.....U kunt met de thermometer absoluut geen moment van zonsopkomst of zonsondergang aantonen. Nee, dat speelt u niet klaar!.....

Wat u wél klaarspeelt is het bewijs te leveren dat de zon niet echt onder gaat, getuige het feit dat, naarmate de zon zich in de middag verwijdert, er gestadig een afkoeling plaatsvindt, die even gestadig doorgaat tot middernacht om daarna weer op te lopen naarmate de zon weer nadert, gelijk men dat in een ononderbroken geleidelijkheid op de platte aarde kan verwachten. Het betreft in de namiddag alleen maar een optische verdwijning van het zonnebeeld in het perspectief en in de ochtend een optische manifestatie uit het perspectief.

Daarom daalt de temperatuur zowel vóór als via de optische verdwijning van het zonnebeeld, in plaats van tien graden in één uur als bij een volledige zonsverduistering, doorgaans maar een halve graad per uur, om na middernacht weer een halve graad per uur te stijgen naar de ochtend tot de middag Controleert u het maar tijdens een periode van evenwichtig weer. U zult ontdekken dat het contrast tussen de dag- en nachttemperatuur, dus van 12 uur in de middag tot 24 uur middernacht, in de zomer veelal niet meer dan gemiddeld een zeven graden is en in de winter veelal maar drie graden.

Ir. Voogt verklaart, dat men aan het waarnemingsstation te Nederhorst den Berg, tot op zekere hoogte erupties op de zon ook registreert in de nacht. Als de zon zich onder de aarde bevindt? Uitgesloten! Als de zon van nu aan eens werkelijk elke avond onder ging, dan zou dit de grootst denkbare wereldcatastrofe tengevolge hebben, het zou zelfs in de Tropen elke nacht vriezen dat het kraakt. Alle wasdom ter wereld werd verwoest en deze was in haar dagstand door de zon nimmer te herstellen. Het mensdom zou letterlijk overgeleverd zijn aan de hongerdood.

Het vliegtuig

Laten we nu ook eens even aandacht aan het vliegtuig schenken - we nemen direct maar een straaljager. Op een aardbol, met een doorsnee van 13.000 kilometer, zou de jager, vliegend met een uursnelheid van duizend kilometer, elke honderd kilometer een paar honderd meter moeten vallen. Indien hij rechtdoor vloog, zou hij spoedig in de stratosfeer zijn, omdat op de bol na twaalfhonderd kilometer het verval van de bodem al twee kilometer heet te zijn.

„Nee” interrumpeerde een bollandist, „onder invloed van de zwaartekracht vliegt de jager automatisch met de buiging van de bol mee”. Maar deze vlieger gaat niet op. Dit zou wél het geval zijn met een ballon, want terstond nadat deze met de lucht in evenwicht gekomen is drijft hij gelaten met de luchtstroom mee. Gedurende het constante evenwicht zou er dan inderdaad geen hoogteverschil met het gebogen aardoppervlak voorkomen tengevolge van de zwaartekracht. Ook wanneer men een pijl afschoot, die zich ononderbroken met dezelfde snelheid bleef voortbewegen, zou deze, vastgehouden door de zwaartekracht, om de bol heen gaan om straks van de tegengestelde kant terug te komen. Men zou - bij wijze van spreken - zichzelf in de nek schieten als men lang genoeg in dromen stond. Maar wanneer men nu eens een met vleugeltjes toegeruste pijl afschoot, zou de zwaartekracht natuurlijk geen invloed hebben - de vleugeltjes sneden kaarsrecht door de lucht zonder zich iets van een bolrondheid van de aarde aan te trekken, waardoor het hoogteverschil met de kromming van de aarde steeds groter werd om pas in een hoge ijle luchtlaag iets naar omlaag te vallen. Welnu: Een snelle straaljager is zo'n pijl met vleugels.

De uursnelheid werd al tot vijfduizend en meer kilometer opgevoerd, Het is de vraag of het hoogteroer tegen de dynamische druk met het afdwingen van de „boogvlucht” in overeenstemming met de vorm van de „aardbol”, bestand is. We zullen ons maar niet afvragen hoezeer de piloot het bloed naar het hoofd zal stijgen tijdens nog veel grotere snelheden om de bol. Stel dat straks de uursnelheid door atoom aandrijving tot tienduizend kilometer en meer wordt opgevoerd, dan begint de middelpuntvliedende kracht het te winnen van de zwaartekracht. Dan, zodra de middelpuntvliedende kracht de rollen omkeert, zullen de bemanning en passagiers gebonden moeten zitten op tuimelaars die zich op dat moment omkeren. Dit kan elk begrijpen, daar op de bol het hoogteverschil dan in één uur tijd al vijfenzestighonderd kilometer is, een kwart van de bol of, in doorsnee, de helft.

Wanneer men zich dan in zulk een omstandigheid even moet verwijderen, sukkelt men langs het plafond op weg naar een andere tuimelaar, b.v. het privé-appartement. Waarop loopt het met het vliegwezen op een bolronde aarde uit? Er is maar weinig fantasie voor nodig om zich de meest malle situaties voor te stellen. Een onzer straaljagerpiloten heeft echter een geruststellende verklaring afgelegd. Er werd hem op de man af de vraag gesteld: Is het echt waar, dat u tijdens het traject Schiphol - New-York tweeduizend kilometer valt? „Wel nee” zei hij broodnuchter, „ik vlieg rechtdoor!.....”

Om mij echter te bekeren verwees men telkens op rondvluchten om de aarde, als ware men vertrokken naar het oosten en vanuit het westen teruggekeerd. Ook deze vlieger gaat niet op, want is er ooit een vliegtuig recht toe recht aan door gevlogen en zo van de tegengestelde kant teruggekeerd?

Wat is er in werkelijkheid gebeurd? Dit: Voordat men een dergelijke rondvlucht ging ondernemen, stippelde men de route op de platte kaart uit, in een rondje met de zogenaamde noordpool als middelpunt, in een vijf-zeshoek in etappes of non-stop. Er wordt gevlogen op het kompas, dat steeds in de richting van het Centrum van de platte aarde wijst op aanwijzing waarvan de piloot de koers richt. Zo nu beschreef het vliegtuig een rondje als een renner op een racebaan met de vlaggenmast als spil. De renner kan inderdaad vertrekken naar het oosten om uit het westen terug te keren, of omgekeerd. Per vliegtuig beschreef men ook horizontale kringen binnen de evenaar cirkel. Buiten deze cirkel heeft men, tot op de huidige dag, nog geen rondvlucht volbracht. Waarom niet? De afstanden stemmen buiten de evenaar lang niet met de globe overeen. En dáárom geen rondvlucht op het zuidelijk halfrond? Men moet in 36 meridiaanrichtingen kunnen vliegen om een bol. Om een bol, ja, dan is elke richting goed. Maar als de aarde niet bolrond doch plat is, wordt het wel even anders en het wás anders!

Let op!.....We stellen nu deze kardinale vraag: Vloog er ooit iemand noord-zuid óm de aarde langs de meridiaan?.....Dáár zit nu de knoop!.....Een rondvlucht met de noordpool in de rug, recht toe recht aan langs een meridiaan, onder de aarde door, over een zuidpool, met de noordpool weer voor de boeg, kán niet! Want in plaats van een zuidpool onder de aarde, ligt er om de platte aarde een ringwal van ijsbarrières waar uiteindelijk een „tot hiertoe en niet verder” is. Belachelijk? Ja, dat is het als.......de aarde een bol is.

Maar....

Pleidooi voor de platte Aarde

Aantekeningen